When your soul forgot the lyrics of the song that leads you home,
when your heart has lost the meaning,
my friend, you are not alone.
When the story you were writing suddenly dissolves in fear,
when the dreams you paint lose colours,
my friend, know that I’ll be near.
Never leave, never leave, never never leave, never leave;
Faith, Hope, Love, me.
Ik ben een Pelgrim. Ik ploeg mijn grond en zaai mijn goed,
en wacht op wat de regen doet.
Maar toch een Pelgrim.
Een vrouw van trouw, een nest vol klein.
Ik voed totdat zij groter zijn.
Maar toch een Pelgrim.
Ik ben onderweg. Niets van wat ik bouw doorstaat de tijd.
Alles wat ik koop dat raak ik kwijt.
Wat alleen past in mijn eeuwige tas,
is een beurs met geloof en de liefde als een jas.
Ik ben een Pelgrim. Ik zoek een plaats die heilig is,
maar niet van tijdelijke betekenis.
Ik ben een Pelgrim. Ik wandel door ik zoek en zucht,
de Heil'ge Stad komt uit de lucht.
Ik ben een Pelgrim.
Ik ben onderweg. De weg is soms vol met gevaar.
Lauwheid, hebzucht als een blaar.
Wat alleen past in mijn eeuwige tas,
is een kruis voor mijn trots, vertrouwen als een leeg glas.
Niet dat ik alles zo maar vluchtig doe,
als ik wat bouw dan bouw ik goed.
Maar zelfs het hardste hout en r.v.s.,
zijn slechts de schaduwen van hoe het eigenlijk moet.
De wind waait door mijn woorden haar stille wilde vragen.
Zij mint alles wat buigt en wat danst en wat zingt.
Een meeuw begrijpt haar melodie.
Een avonddans maar ik weet nog niet waarheen zij zal gaan.
De wind bepaalt haar baan.
De wind wentelt de wieken, haar kracht doet stenen malen.
Zij vindt; alles wat leeft mag haar brood en haar kracht.
Een mens begrijpt haar melodie;
die zijn zeilen keert ook al weet hij niet waarheen zij zal gaan.
Geen mens bepaalt haar baan.
En ik zie je niet maar waai waai maar.
Met je kracht maak je alle monden stil en ik wil mijn zeilen in je baan.
En ik tem je niet maar waai maar.
Met je macht maak je dood en maak je heel en ik wil; mijn longen als jouw deel.
De wind wakkert de wolken, de woeste witte schepen.
’t Begint eerst met een bui dan een boog, hemelhoog.
Een mooie avond aan de kust.
Uitgepraat en ook weer uitgerust zal ik verder gaan; de wind die wijst mijn baan.
‘k Vraag me weleens af waar de tijd is gebleven,
‘k bedoel de tijd die tevreden tikt
en alles wat zij heeft zo geduldig wilt geven,
zodat het schikt.
‘k vraag me wel eens af waar het zeil is gebleven
dat onbevangen in de wind
van de wind alleen durft te leven zoals een kind.
Zit ik hier met een lentelach, alles groen, ’t is een mooie dag.
Maar de zon die zinkt en ik zoek de tijd
en wortels in de eeuwigheid.
‘k vraag me wel eens af waar de zin is gebleven,
‘k bedoel de zin van ons bestaan,
die door de woorden wordt beschreven die uit ons gaan.
‘k vraag me wel eens af waar het lied is gebleven,
dat zingt; de liefde die verbindt,
en al het duister heeft verdreven en altijd wint.
Ik wandel op de dijk met mijn vrouw en mijn kinderen.
Het eten is al op maar het toetje dat komt nog.
Het fluitenkruid hoog als haar heupen,
ons kleintje op haar fiets zo blij.
Donderdagavond in mei.
De zon die schijnt alsof zij zo mijn zorg weg wil zoenen.
Mijn zoon die heeft nog praats en hij zegt nog lang niet moe.
De oudste danst de dag gedag, meneer de merel aan haar zij..
Donderdagavond in mei.
Dit is nu dus zo’n moment dat ik alle tijd vergeten ben.
Dat ik zucht en zo voldaan, wacht voordat wij verder gaan.
Kijk ik voorbij de wolkeloze lucht, een knipoog krijg ik terug...
De kinderen op bed en een vuur op de veranda.
Mijn vrouw plukt eerst wat munt en we drinken samen thee.
Vrienden op de dijk, we wenken. Pak een stoel en kom erbij.
Donderdagavond in mei.
Dit is nu dus zo’n moment dat ik alle tijd vergeten ben.
Dat ik zucht en zo voldaan, wacht voordat wij verder gaan.
Kijk ik voorbij de wolkeloze lucht, een knipoog krijg ik terug...
Dit is zo'n moment dat ik niet veel hoef te zeggen.
Een liedje op z'n tijd verder ben ik dankbaar stil.
De laatste wijn onder de sterren, koeien rustig in de wei.
Donderdagavond in mei.
Donderdagavond zo vrij.
‘k Vul mijn hart met het late zilver dat op het water drijft.
Als een lint door het land lacht haar waterschoonheid mee.
Hier klinkt het lied van eeuwen stromen, van hoog en dan weer laag.
En zo zucht ik al mijn zorgen naar de zee.
’t Lijkt wel of een uur veel langer duurt hier op de oever in het riet.
’t Water koelt vermoeide voeten en ik weet, er is nog veel meer,
nog veel meer dan je ziet.
‘k Hoor het lied van Hanzesteden, van hebzucht en van heil.
Als een held door het land slepen schepen schatten mee.
Hier klinkt een lied van eeuwen stromen, van leven en van dood.
En mijn spaargeld is een zandkasteel aan zee.
’t Lijkt wel of een uur veel langer duurt hier op de oever in het riet.
’t Water koelt vermoeide voeten en ik weet, er is nog veel meer,
nog veel meer dan je ziet.
Meer dan verdriet, maar dan ‘vergeet mij in Vredesnaam niet’.
Geschater van het water wekt de dag dat alles leven mag.
De nacht valt als het laatste doek.
De dag gaat dicht nu, als een boek.
Ik ben alleen, maar niet alleen.
De dauw zweeft om mijn klompen heen.
Mijn broek is nat tot aan mijn scheen.
Het maakt niet uit. Ik ben eruit.
Huizen in de verte hebben alle muren groen.
Een wedstrijd op t.v.
Ik speel niet mee.
Sterren zijn de spotjes in mijn hoge hemeldak.
Achter de dauwglans de maan, achter de maan de zon.
Achter de dauwglans de maan, achter de maan de zon.
Achter de zon een licht zo laaiend, laaiend licht zo liefdevol.
Dat zelfs hier in het natte koele gras,
mijn hart verwarmt, mijn hart verzacht als was.
De trots valt als het laatste schild.
Mijn schouders beurs, te lang getild.
Maar nu er af. Ontloop de straf.
Eenzaam was mijn eigen hart.
Maar nu niet meer. Niet meer verward.
Ik vond een huis. Ik kom hier thuis.
Huizen uit de hoogte hebben alle muren goud.
De Architect mijn Vriend.
Wie had dit verdiend?
Ik kijk door het raam maar het beeld dat wordt weerspiegeld
lijkt het heden voor te gaan.
Een beeld van weleer, toen een scherm nog een boek was
en de waarheid nog zwart wit las.
En ik weet de wind waait wel weer om,
en niets is nieuw onder de zon.
Al zou ik soms wel willen dat dat kon.
En ik zie het spel van deze tijd, zij gokt zo hoog, raakt alles kwijt.
En ik hoop dat het hiertoe leidt; nederigheid, nederigheid.
Ik voel in mijn hart dat de tijdgeest niet kan redden
als de liefde wordt verward.
Een beeld van weleer, toen de tuin nog een hof was
en de vriendschap als het groene gras.
En ik weet...
Ik hoor jouw verhaal en het naar een thuis verlangen
maar de grond die is zo schraal.
En ik hoop en ik zing tot rivieren weer gaan stromen
en een kind weer durft te dromen.
En ik weet...
Zoeker voed je hongerhart.
Laat de pijn je wekker zijn.
Het is hier niet, nu nog niet, voorlopig niet.
Zoeker laat je liefdes los.
Laat je hand geopend zijn.
Je houdt het niet, nu nog niet, voorlopig niet.
Durf maar onderweg te zijn,
ook al doen je voeten pijn,
je Gids die schiet te hulp met brood en wijn.
Een veilig thuis, komt van binnen, diep van binnenuit.
Waar de Maker de nacht mag breken,
jouw hart vernieuwt met waterbeken,
als een nieuw lied dat vertelt:
Waarom jij hier bent, waarom juist jij, is dat toeval?
Ben jij toevallig niet een heel mooi mens?
Waarom jij hier bent, waarom juist jij, ken jij toeval?
Kom jij toevallig uit een heel mooi hart?
Zoeker draai je paraplu.
Laat de regen leven zijn.
De grond is droog, nu nog droog, voorlopig droog.
Zoeker kijk; de weg loopt dood.
Aan het eind daar moet je zijn.
Een nieuwe weg, het oude weg, voor altijd weg.
Let your tears release the years.
I'm sure that it will never be too late
to let the new dawn kiss your fears goodbye.
It's you and I.
Let your strength no longer fence in
isolated longing for a friendship that could sail you to the end.
Let's tell me why; it's you and I.
Why do we have hands then just to hold with?
Why do we have hearts then just to feel?
Why do we have words then just for saying; I love you? Love you.
I know it’s said; “Save your own”,
But what’s the fighting for when there’s no one home?
A heart won’t grow on a money flow.
Acceptance like a river is the change of heart that saves a weary soul.
Een liedje als het tegen zit,
als je moe bent van de rit.
Aan het einde van de weg ligt thuis.
Een liedje als de dag lang duurt,
als de leegte aan je schuurt.
Aan het einde staat een bord met kracht.
Jij reist niet alleen.
Harten om je heen.
Achter de wolken grijs en koud,
schijnt het licht waar jij van houdt.
En het schijnt, en het schijnt,
totdat alle kou en alle mist verdwijnt.
Een liedje als een droge doek,
het komt als ’t ware op bezoek.
En fluistert in jouw oor hoe mooi je bent.
Een liedje voor jou in de strijd.
Je eigen plannen ben je kwijt.
Aan je rechterhand daar rijst een schild.
En als de weg soms donker is en de storm maar niet wil zwijgen.
Als de stilte oorverdovend is en je geen antwoord lijkt te krijgen;
dan geef ik jou hierbij mijn hand.
Gaan we samen, ja samen, samen naar de overkant.
’T is goed dat wij hier samenzijn; jouw vriendschap, onbetaalbaar.
De houtmand is gevuld tot aan mijn hart.
En alles wat ik schreef kan nooit jouw warme woord vervangen.
Ik kan alleen best veel behalve samenzijn.
Soms lijkt de weg zo donker als de dingen die we vrezen.
En breekt het touw van hoop bij de handen af.
Is mijn hart wel sterk genoeg om de last alleen te dragen?
Ik kan alleen best veel behalve wat jij kan.
Leer mij het lied dat de eenzaamheid verzengt.
Zing als de zon door de mist.
Een harmonie, hemelhoog en til me op.
Dan zie ik over grenzen heen,
naar het Land dat naar me lacht.
Ik kan haast niet geloven wat jij mij zonet vertelde.
De reis, de boot, één dadel maar per dag.
En dat er mensen zijn die jou het daglicht hier niet gunnen.
Terwijl de zon voor jou toch hier ook schijnt.
Ik leer jou het lied dat de eenzaamheid verzengt.
Zing als de zon door de mist.
Een harmonie, hemelhoog en til je op.
Dan zien we over grenzen heen,
naar het Land dat naar ons lacht.